‘Like a hobo, like a hobo, nothings gonna stop me now…’ Het is een paar maanden geleden. Met ons blauwe autootje glijden we door het weidse Drentse landschap. De grijze luchten kondigen een winterse week aan. Uit onze luidspreker galmt Afrikaans en Frans georiënteerde muziek. In mijn hoofd reis ik naar zuidelijke oorden. We passeren het naambordje Wateren. Juist op dat moment komt het nummer ‘Like a hobo’ van Charlie Winston voorbij in onze playlist. ‘Dat is ons liedje, papa’, zegt mijn zoon, die op de achterbank met de muziek mee schommelt. Het is inderdaad het lied dat ik hem cadeau hem gedaan op zijn derde verjaardag. Op deze plek krijgt het een andere lading. Ik besef opeens dat ik niets liever doe dan dwalen. Dwalen door het landschap. Dwalen door het leven.
Ik denk terug aan een bezoek, wat ik een paar weken eerder voor Mijn Oerverhaal breng aan Zwartsluis. Na afloop van het interview door het Overijsselse landschap, ga ik op in het grote geheel. Ik zie prachtige strakke blauwe luchten. Ik zie zwanen dartelen over de weilanden. Voor mij slingeren de bochten voor mij uit in het groene landschap. Ik zie mijn opa door het Groningse landschap fietsen. Op zoek naar nieuwe inzichten. Nieuwe ontdekkingen. Nieuwe verhalen. Ik voel me verbonden met hem. De opa die ik nooit heb mogen kennen, maar met wie ik veel verwantschap voel. Een oergevoel maakt zich van mij meester. Dit is wat ik wil: dwalen met verhalen. Dwalen door de tijd. Zwervend door het leven en me laten verrassen door wat op mijn pad komt. ‘Like a hobo form a broken home, nothing’s gonna stop me now.’Dit nieuwe besef geeft onze vakantie in Wateren opeens een heel nieuw karakter. Bewust trek ik er regelmatig in alle vroegte in mijn eentje op uit om de wereld om mij heen te verkennen. Op avontuur in de donkere winteruren. Ik zie hoe het ochtendlicht zijn intrede doet boven de Drentse heidevelden. Ik zie hoe overvliegende ganzen zich formeren in de V-formatie. Een gans lijkt zich te willen onttrekken aan het vaste patroon, maar uiteindelijk confirmeert hij zich toch aan zijn familie. Op een andere dag bezoek ik het kerkje van Wilhelminaoord, het koloniedorp wat ooit toebehoorde aan de Maatschappij van Weldadigheid. Het kerkje dateert uit 1851 en behoort tot een van de zogenoemde Waterstaatskerken. Ooit liep hier een voorouder van mij rond. Ik vraag mij af of hij dit kerkje ooit heeft aangedaan. Met wat voor ogen heeft hij hiernaar gekeken? Heeft het hem geïnspireerd om nieuwe stappen te zetten in zijn leven? Voor Johannes van den Bosch – stichter van de maatschappij – was godsdienst een mogelijkheid om het zedelijke peil van de kolonisten te verhogen. Kolonisten waren verplicht de kerk te bezoeken. Bij verzaken van deze verplichting kregen ze een boete van twee stuivers opgelegd.
In het vroege ochtendlicht krijgt het kerk zijn volle glorie. Ik voel me verbonden met de omgeving. Met de tijd.